|
|
|
remco k
|
|
|
Een Ajacied van 35 DOOR MENNO POT
Sinds ruim twee weken ben ik 35 jaar. Als ik mezelf vergelijk met de 30-jarige die ik in 2005 was, dan is er veel veranderd, veel meer dan tussen mijn 25e en 30e. Omdat dit een Ajax-column is, en geen particuliere kwebbelsessie in Villa Felderhof, beperk ik me hier tot de veranderingen in mijn leven die betrekking hebben op Ajax.
Toen ik op 15 februari 2005 30 werd, had ik (beroepsmatig) nog niet veel over Ajax geschreven. Ik was vrijwel exclusief muziekjournalist. Ik schreef wel veel (in het Engels) voor de inmiddels niet meer actieve website Ajax USA, maar dat was hobby. Vijf jaar later is Ajax een volwaardig tweede schrijfonderwerp geworden, al blijft popjournalist mijn hoofdberoep.
Het belangrijkste Ajax-schrijfsel dat ik sindsdien publiceerde, was een roman over jongens-vriendschap, volwassen worden en Ajax-supporterscultuur. Het boek zou Vak 127 gaan heten, al wist ik dat in februari 2005 nog niet helemaal zeker. Ik werkte die maand volop aan het boek, steeds nadrukkelijker vanuit een innerlijke noodzaak: dat boek móest er komen.
Gaandeweg het schrijven begon ik me te realiseren dat ik misschien wel een levensfase aan het afsluiten was: ik merkte dat er iets aan mijn supporter-zijn veranderde. De jongens uit Vak 127 bestaan niet echt, ze zijn fictief, maar mijn supportersbestaan leek vijftien jaar lang erg op dat van hun.
Het zuipen, de euforie, de ergernis, het verdriet over de teloorgang, het gedeelde leed, de onvoorwaardelijkheid, de humor. Het cultuurtje van Vak 127 is een cultuurtje waar ik me bij Ajax vijftien jaar lang intens deel heb gevoeld. Ik zal er altijd warme sympathie voor houden en kan er van een klein afstandje nog intens van genieten, maar achteraf kan ik wel zeggen dat ik er met Vak 127 toch ook een beetje afscheid van nam.
Toen Vak 127 eind 2005 verscheen, voelde ik me als Ajax-supporter een vermoeide veteraan en realiseerde ik me dat ik in zekere zin een kroniek had geschreven van de jaren waarin een hele generatie Ajacieden steeds meer het verdrietige, frustrerende gevoel kreeg dat hun geliefde club ze uit de vingers glipte.
(Ironisch detail: Vak 127 moest zich in een rampzalig slecht Ajax-seizoen afspelen en aanvankelijk was ik van plan dat rampzalig slechte seizoen te verzinnen. Dat bleek niet nodig, want de jaargang 2004-2005 bood meer dan voldoende van het soort ellende waar ik naar zocht. Het voelde alsof het niet erger kon. Alsof Ajax een dieptepunt bereikt had. Achteraf weten we beter: de échte ellende, de totale sportieve en culturele ineenstorting van Ajax moest toen nog komen. De jaren 2000-2005 waren nog heilig bij de vijf seizoenen erna, en anno 2010 kunnen we nog altijd niet van een afgeronde periode spreken.)
Op het moment dat heel veel jongens zoals ikzelf Vak 127 opensloegen, voelde het voor mij alsof er een boek dicht ging: het boek van mijn fanatieke supportersjaren. Het rondje langs de stadions van de Eredivisie had ik een keer of twaalf in zijn geheel afgelegd. Tientallen Europese reizen gemaakt. Oneindig veel lol gehad. Maar ik begon me er steeds vaker op te betrappen dat ik het wel zo′n beetje gezien had: het gedrang bij de poort, de combibussen, de blikjes bier, de luidruchtigheid, de opwinding over fouten van scheidsrechters. Ik begon het steeds onbelangrijker te vinden.
Het was tijd om - als fanatieke supporter - de fakkel door te geven aan ′onze opvolgers′ en dan denk ik vooral aan de jongens van Vak 410. Ik bewonder ze, ik respecteer ze, ik herken veel van mezelf in ze, ik weet wat ze voelen en ik ben ze dankbaar voor hun bijdrage aan de Ajax-beleving van nu. Maar: de fanatiekste Ajacieden zijn mijn leeftijdgenoten niet meer. Ik hoor tot de veteranen die (vanaf Zuid H) met een verwonderde glimlach naar rechtsboven kijken. Hun energie en passie komt me wonderlijk voor. Ik voel hem zelf niet altijd meer, tijdens iets futiels als een potje voetbal.
Kortom, er is geen ontkennen meer aan: als er tussen mijn 30e en mijn 35e één ding ingrijpend veranderd is, dan is het mijn Ajax-beleving.
Begrijp me niet verkeerd: ik ben Ajacied en zal dat altijd blijven. Het is de invulling, de inhoudelijke betekenis van het woord Ajacied die voor mij veranderd is, terwijl die tussen mijn 18e en mijn 30e eigenlijk nauwelijks veranderde.
Mijn Ajax-gevoel is nu een diep zittend clubgevoel, een nostalgische, wat melancholieke liefde. Ajax is nog altijd een vehikel voor plezier (niet ál te sentimenteel doen, Menno...), maar de club Ajax is me een stuk dierbaarder dan het eerste team. De lust om me op te winden over wat ik maar even de ′dagelijkse gang van zaken′ noem, is een beetje weg: uitslagen, wel of niet goed presteren, stand op de ranglijst, wel of geen Champions League, transfers, wie moet er in de basis, wie moet er weg, wie moet blijven, zijn de scheidsrechters voor of tegen ons... het zal allemaal wel. Voor een slechte scheidsrechter voel ik eerder een kalm soort minachting dan dat ik er nog van uit mijn vel spring ("Ach, ga toch weg, jij bange, laffe, middelmatige man..." - het scandeert niet echt soepel, meestal).
Ik wil gewoon lekker naar Ajax en verder geen gelul. Blij zijn met winst, en bij verlies weten dat we zijn uitgegleden als Ajax: op niets dan onze eigen voorwaarden.
Eén van de bij-effecten van dit alles is dat ik in de wedstrijden waarnaar ik vroeger uitkeek (namelijk: de grote, heftige Europese) nu soms helemaal geen zin heb. Doe mij maar een lekker potje Ajax op zondag om halfdrie. Lekker ontbijtje, verse koffie, om 12:00 uur op de fiets, paar biertjes met mijn vrienden en na de wedstrijd weer fijn naar huis. Het gehos en geschreeuw in de metro op weg naar een groot Europees duel; sóms heb ik er nog ouderwets zin in, maar vaak ook niet.
Ik vind het dan ook niet zo heel erg dat Ajax, na het treurigste decennium uit de clubhistorie, tegen de grenzen van zijn eigen bedrijfsmatige groei aanloopt. Van mij hoeft het niet groter. Ik merk dat ik de wedloop zat ben: de heilloze weg van het grote geld, de krampachtige pogingen om ′bij te blijven′, ik wil het niet meer, mijn Ajax-plezier is er bepaald niet van toegenomen. Ik schreef er al eerder columns over: van mij mag Ajax weer arm, maar sexy worden. Klein. Knus. Low-key. Vorig seizoen beleefde ik mijn fijnste avondjes Ajax op De Toekomst; dat zeg wel iets.
Ik probeer wel de hand in eigen boezem te steken. Dat ik het bij Ajax minder leuk vind dan vroeger, ligt deels aan Ajax, maar zeker ook deels aan mijzelf. De Ajax-wensen die ik hierboven heb geformuleerd zijn namelijk typisch de wensen van een oudere supporter die het allemaal wel zo′n beetje gezien heeft, met dat opgewonden gedoe. Daar ben ik me van bewust.
Ik hoor tot een generatie van uitverkoren Ajax-supporters. Als supporter ben je ruwweg van je 15e tot je 25e het fanatiekst: je gaat overal heen, uit en thuis, je club betekent álles voor je, je spijbelt ervoor, doet hier en daar misschien eens iets waar je achteraf spijt van hebt, pompt al je geld erin. Hoe heftiger, hoe beter. Ik had de mazzel dat ik 15 was in 1990 en 25 in 2000, en dat Ajax in de jaren daartussen alles, maar dan ook alles won dat er te winnen valt. Ik heb het gezien, ik heb het gevoeld, ik was erbij, het kwam met maximale intensiteit bij me binnen, het valt qua emoties nooit meer te herhalen - en nu mag het van mij weer gezellig en klein en kneuterig worden, zoals in de jaren tachtig, het decennium waarin ik als jongetje verliefd op mijn club werd.
Maar ik realiseer me dat die wens niet helemaal eerlijk is. Zouden de jongens van Vak 410 (veelal nét te jong om vanaf de Diemenzijde in De Meer naar Bergkamp en Litmanen te hebben gekeken) en andere fanatiekelingen van de generatie na mij er hetzelfde over denken? Natuurlijk niet. Die zijn nu net zo onstuitbaar fanatiek en ambitieus als ik op mijn twintigste. Die willen het allemaal meemaken. Fuck de nostalgie, er moet gewonnen worden, wat daar anno 2010 ook voor nodig moge zijn. Ik kan ze die verbetenheid kwalijk nemen; dat zou hypocriet zijn.
Kan ik het Ajax als club kwalijk nemen dat ze blijven knokken voor een plek in de schijn-werpers? Moet Ajax naar mij luisteren en weer een knusse, veredelde amateurvereniging worden, zoals in pakweg 1983 in De Meer? Natuurlijk niet. Het zou heel raar zijn als dát ineens de officiële ambitie werd. In mijn toekomstwens ligt, dat erken ik, iets van berusting besloten.
Maar toch... Geen mens kan nog met droge ogen ontkennen dat de clubkoers van de voorbije tien seizoenen tot een dubbel verlies heeft geleid: geen knusheid én geen prijzen. We hebben gegokt en dubbel verloren; geheel onbegrijpelijk is het gemopper van ′mijn generatie′ dus ook weer niet. Wij, de laatste generatie van De Meer, weten nog beter dan de jonge garde wat we zijn kwijtgeraakt.
Een stemmetje in mijn achterhoofd blijft beweren dat mijn wens (Ajax weer klein!) en de wens van de club (prijzen winnen!) elkaar niet uitsluiten, maar juist als Yin en Yang in elkaar grijpen. Ajax is namelijk groot geworden door klein te blijven. We waren een periodieke reuzendoder; niet een structerele topclub. Juist het feit dat dát de voorbije tien seizoenen vergeten is, heeft tot die spectaculaire sportieve en clubculturele implosie geleid. Ajax heeft een cultuur gecreëerd waarin de club zich zélf niet eens thuis voelt.
Het goede nieuws is: zoiets valt terug te draaien - en dít is er het moment voor. Het is een tijd van omvallende profclubs, een tijd waarin de eerste Europese topclubs hardhandig worden gedwongen tot een financiële reality check. Dít is het moment voor de stappen terug die ons - oh, paradox - weer vooruit kunnen helpen.
Ik hoop dat Ajax zichzelf in de ′jaren tien′ van de beurs haalt, alle getallen in de jaarbegroting (te beginnen de salarissen) radicaal door twee deelt en weer zichzelf wordt. Spelers die miljonair willen worden, gaan maar ergens anders ballen. Bestuurders hoeven geen exorbitante bonussen op te strijken, want voetbalclubs zijn geen bedrijven. En laat alle supporters die op basis van de al dan niet aantrekkelijke tegenstander bepalen of een wedstrijd de moeite waard is maar lekker thuisblijven. Je gaat niet naar Ajax - RKC Waalwijk of naar Ajax - Arsenal; je gaat naar Ajax - punt.
De jaren tien moeten het decennium worden waarin Ajax alle poeha wegsnoeit die vanaf 1998 steeds meer de bewegingsvrijheid van die prachtige oude, kneuterige, eigenwijze voetbalclub uit Amsterdam-Oost is gaan beperken.
Heb het lef, Ajax. Maak niet alleen pas op de plaats, maar keer om, loop een stukje terug en zoek naar de juiste weg (zullen we hem de gulden Middenweg noemen?). Alleen als we weer klein worden, kunnen we ooit (misschien) weer groot zijn - en in elk geval groter dan nu. Waarom zouden we daar niet op inzetten? Blader de jaarboeken 2000-2009 nog maar eens door en de angst voor de Grote Stap Terug zal verdampen. We hebben namelijk niets meer te verliezen. |
|
|
|
|
remco k
|
|
|
Al tijden is Menno Pot 1 van mijn favoriete Ajax schrijvers.
Toch moet ik toegevn dat dit stukje schrijfwerk, voor mij en ik denk ook vele met mij, pure nostalgie is, maar ondertussen o zo waar. Dit is wat ajax is, was en moet zijn.
PS: Als je dit leest, lees dan goed tussen de regels door, dan snap je hoe goed dit stuk geschreven is. Veel plezier.. |
|
|
|
|
FsideVak129
|
|
|
Yep, deel je mening.
Goed stuk |
|
|
|
|
|